Op 23 december 1909 legde Albert de eed van trouw aan de grondwet af, hiermee was hij de eerste Belgische koning die deze eed niet alleen maar in het Frans maar ook in het Nederlands aflegde.
In de eerste jaren van zijn regering hield Albert zich strikt aan zijn constitutionele rol en omringde hij zich met liberale figuren als Julius Ingenbleek en Harry Jungbluth. Ook probeerde hij de kloof tussen de monarchie en de bevolking te verkleinen, bijvoorbeeld door gewapende escortes achterwege te laten en journalisten toe te staan hem op reis te vergezellen. Op het gebied van het buitenlands beleid probeerde Albert goede betrekkingen te onderhouden met Frankrijk en het Duitse rijk, maar toen de oorlogsdreiging in Europa in de jaren tien toenam, breidde hij het Belgische leger uit tot ongeveer 350.000 man via een legerhervorming in 1913.
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verwierp hij de eisen van het naburige Duitse Rijk dat zijn troepen vrij door het neutrale België zouden marcheren en liet hij het Belgische grondgebied verdedigen na hun invasie op 3 augustus 1914. Zoals bepaald in de grondwet in geval van verdediging, nam de koning nu het opperbevel over de strijdkrachten op zich. Zijn leger slaagde erin de opmars van de Duitse troepen lang genoeg te stoppen om Frankrijk en Groot-Brittannië de tijd te geven zich voor te bereiden op de Slag om de Marne. Tijdens de oorlog was België voor bijna 99% bezet en onderworpen aan een streng Duits bezettingsbeleid. Koning Albert was vastbesloten zich te verzetten en zette de strijd met de overblijfselen van zijn leger van Frans grondgebied en vanuit het onbezette België achter het IJzerfront voort in een loopgravenoorlog. De koninklijke familie deelde het lot van hun onderdanen en soldaten: Elisabeth diende als verpleegster en de kroonprins als officier aan het front. Pas in de zomer van 1918 keerde de oorlogskrant zich uiteindelijk in het voordeel van de Entente. Als commandant van Legergroep Vlaanderen, die bestond uit Belgische, Britse en Franse troepen, leidde Albert een eindoffensief dat West-Vlaanderen bevrijdde tot aan de wapenstilstand op 11 november 1918. Toen de koninklijke familie op 22 november Brussel binnenkwam, werden ze enthousiast ontvangen en vormde Albert een eenheidsregering met de ‘Regering van Nationale Eenwording’, bestaande uit vertegenwoordigers van de drie grote partijen (katholieken, liberalen, socialisten). Samen met deze regering zette Albert de wederopbouw van het verwoeste land voort; ook met geld uit zijn privévermogen. Verder beloofde hij zijn volk liberale hervormingen, de invoering van algemeen kiesrecht en de oprichting van een Vlaamse universiteit in Gent.
In 1919 nam Koning Albert deel aan de Vredesconferentie van Parijs om de Belgische belangen op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid te beschermen en herstelbetalingen van Duitsland te verkrijgen, omdat het hoofdthema van zijn latere bewind de wederopbouw van zijn land was, die zelfs zo ver ging dat de Belgische troepen sloot zich in 1923 aan bij de bezetting van het Ruhrgebied.
Albert was de eerste regerende Europese monarch die in 1919 samen met zijn vrouw Elisabeth de Verenigde Staten bezocht.
In 1934 bezocht Albert Palestina en het Heilige Land . Hij maakte een pelgrimstocht naar het Heilig Graf in de Heilig Grafkerk in Jeruzalem. In Jeruzalem werd hij geridderd door Luigi Barlassina, de patriarch van Jeruzalem, van het Heilig Graf van Jeruzalem en opgenomen in de pauselijke lekenorde.