In het jaar 1848 wordt Gyula Andrássy benoemd als hoogste bestuurder van het comitaat Zemplén. Wanneer de Oostenrijkse generaal Josip Jelačić op 11 september 1848 met een 40.000 man sterk leger Hongarije binnenvalt neemt Gyula Andrássy het bevel op zich van de nationale garde van Zemplén. Hij neemt tijdens de Hongaarse Revolutie van het jaar 1848 deel aan de gevechten bij Pákozd en Schwechat. Tijdens de lentecampagne is hij de secondant van generaal Artúr Görgei en in het voorjaar van het jaar 1849 wordt Gyula Andrássy bevorderd tot kolonel. De Hongaarse opstand is inmiddels in gevaar gekomen en hij wordt door de Hongaarse minister van buitenlandse zaken graaf Kázmér Batthyány tevergeefs als gezant op een diplomatieke missie naar Constantinopel gestuurd, om steun voor de Hongaarse zaak te verkrijgen. Nadat de Hongaarse opstand in het jaar 1850 is neergeslagen wordt Gyula Andrássy bij verstek ter dood veroordeeld en neemt hij zijn toevlucht in Parijs en later in Londen.