Princip werd opgepakt, maar kon niet tot de doodstraf veroordeeld worden omdat hij nog geen 21 was. Hij werd tot 20 jaar celstraf veroordeeld. Hij overleed echter al in 1918, waarschijnlijk aan tuberculose.
Toen het nieuws bekend werd, waren de Oostenrijkers razend. Ze hadden gehoord dat Servië waarschijnlijk bij de moord betrokken was en ze vernielden en plunderden Servische winkels en andere eigendommen. Ook werden er winkels in brand gestoken. De keizer van Oostenrijk, Frans Jozef (de oom van Frans Ferdinand) toonde echter geen enkele emotie toen het nieuws hem ter ore kwam. Naar zijn mening hield Frans Ferdinand er te moderne ideeën op na.
Ook internationaal was de publieke opinie op de hand van Wenen. In 1903 hadden Servische officieren nog hun eigen koning vermoord, en deze aanslag werd gezien als een zoveelste voorbeeld van “de Servische mentaliteit”. Zelfs Rusland, traditioneel een bondgenoot van Servië, keurde de daad af.
De daders waren gepakt en zouden worden berecht, Oostenrijk reageerde niet en internationaal had Servië een groot gezichtsverlies geleden. De aanslag leek dus met een sisser af te lopen.
Deze schijnbare rust was bedrog. De zogenaamde ‘Oorlogspartij’ van minister van Buitenlandse Zaken Leopold Berchtold, opperbevelhebber Franz Conrad von Hötzendorf en de minister van Oorlog Alexander von Krobatin, hoopte door middel van het creëren van een buitenlandse vijand de interne verdeeldheid binnen de dubbelmonarchie te stoppen. Men verzekerde zich van Duitse steun (de zogenaamde ‘blanco cheque’). Bovendien zou op deze manier de invloed van het Servische nationalisme op Servische onderdanen binnen Oostenrijk-Hongarije een klap worden toegebracht. Men hoopte dat Oostenrijk-Hongarije in een korte, makkelijk te winnen oorlog Servië snel kon verslaan. Men hoopte dat de Duitse garantie, alsmede de internationale antipathie tegen de Serviërs, andere landen ervan zou weerhouden in te grijpen. Maar dan moest er wel eerst een oorlog worden uitgelokt.