Het jachtslot waar kroonprins Rudolf graag ging jagen en waar zijn leven eindigde heet: ‘Mayerling’.
De enige zoon van keizer Franz Joseph en keizerin Elisabeth van Oostenrijk, de 30- jarige kroonprins Rudolf van Oostenrijk, doodde op 30 januari 1889 eerst zijn 17- jarige Maîtresse, Marie von Vetsera, en daarna zichzelf. De lichamen van het stel werden een dag later gevonden door graaf Jozef Hovos en graaf Filips van Saksen-Coburg-Gotha, beide mannen waren door Rudolf uitgenodigd om te gaan jagen.
Toen graaf Jozef Hovos en graaf Filips van Saksen-Coburg-Gotha bij het jachtslot aankwamen werden ze opgewacht door hofmeester Loschek, hij had de kroonprins al een aantal keer geprobeerd wakker te maken maar zonder succes. Al snel bleek dat beide toegangsdeuren tot de slaapvertrekken waren geblokkeerd. Er werd besloten om één van de deuren in te slaan. Toen men de vertrekken binnen kwamen zagen ze het ontzielde lichaam van Marie, ze lag op het bed, in haar hand had ze een roos. Kroonprins Rudolf lag half naast het bed, half voorover. Het wapen die hij had gebruikt lag bij zijn voeten. Eerst dacht men dat Rudolf en Marie allebei vergiftigd waren, dat zo als volgt gegaan zijn: Marie zou eerst de kroonprins hebben vergiftigd en daarna zichzelf. Uit de mond van Rudolf verloor hij veel bloed en dit werd geïnterpreteerd als bloedverlies na een vergiftiging met cyaankali.
Graaf Jozef Hovos vertrok naar Wenen om het nieuws over de ‘vergiftigde’ kroonprins mede te delen, op dat zelfde moment reisde een hofarts vanuit Wenen naar het jachtslot. De hofarts stelde de echte doodsoorzaak vast terwijl graaf Hovos de keizerin vertelde dat haar enige zoon vergiftigd was. Later werd de echte waarheid aan het hof bekend. Vervolgens werd alles in het werk gesteld om te verdoezelen dat Rudolf eerst de barones vermoorde en daarna zichzelf doodschoot. Het lichaam van Rudolf werd eerst per koets naar Baden afgevoerd, vanaf Baden werd het lichaam van de kroonprins per trein naar het Zuid Station van Wenen vervoerd, vervolgens werd hij in de Hofburg opgebaard. Het lichaam van MArie werd ’s nachts vervoerd in een provisorische lijkkist die schuin rechtop in een koets werd geplaatst. Haar lichaam werd naar Heiligenkreuz vervoerd. Marie werd op het kloosterkerkhof begraven. Dit laatste had aanvankelijk nog wat voeten in aarde. Omdat het hof wilde verdoezelen dat kroonprins Rudolf Marie had doodgeschoten, deed men het voorkomen alsof Marie zelfmoord had gepleegd. Een dergelijke omstandigheid maakte het evenwel onmogelijk om haar in de gewijde grond van het kloosterkerkhof te begraven. Sub rosa werd de abt over de werkelijke gang van zaken ingelicht.
De bijzetting van Rudolf in de Kapuzinergruft was om dezelfde reden omstreden. Zelfmoordenaars konden immers niet volgens de katholieke riten worden begraven. Derhalve moest – hetgeen met name voor de Oostenrijkse keizer bijzonder pijnlijk was – worden aangetoond dat de kroonprins op het moment van zijn daad door waanzin overvallen en dus niet toerekeningsvatbaar was. Dit gebeurde uiteindelijk.
Over de reden waarom Rudolf tot deze daad besloot, bestaat nog steeds geen duidelijkheid. Hij liet vier afscheidsbrieven na, maar daaruit wordt niet duidelijk wat hem tot zelfmoord had gedreven. In de brief aan zijn vrouw, aartshertogin Stefanie, rept hij van de “plaag en last” waarvan hij haar door zijn dood bevrijdt. Ook geeft hij aan dat zijn dood de enige weg is “waarop hij zijn goede naam kan redden”, maar duidelijke aanwijzingen waarvan die naam gered zou moeten worden zijn er niet. Het naakte feit dat hij een maîtresse had, kan het niet geweest zijn. Het hebben van liefdesaffaires was voor iemand in zijn positie een normale zaak.
De woonvertrekken en slaapkamerverdieping van Mayerling, waar het koppel verbleef, werden op bevel van keizer Franz Jozef afgebroken, om alle schandelijke en schadelijke sporen te wissen. Op last van de keizer werd het slot vervolgens omgevormd tot een klooster, waarin de ongeschoeide Karmelitessen hun intrek namen. In de stichtingsakte van het klooster werd bepaald dat de nonnen dagelijks zouden bidden voor het zielenheil van de gestorven kroonprins. Dat gebeurt er nog tot de dag van vandaag.
In Mayerling zijn nog de salontafels en de sofa waarop ooit Rudolf en Marie hebben gezeten, te bezichtigen. Een gids, een kloosterlinge, doet de beperkte rondgang in het nu half-kloosterkasteel Mayerling.